Heb jij een kind dat zich vaak terugtrekt, of dat al snel zegt dat ze iets niet kan? Of heeft je zoon al tijden onverklaarbare buikpijn en lijkt hij altijd maar de clown op school uit te hangen? Dan kan het maar zo zijn dat jouw kind faalangst heeft. Heh wat?! Ja dat lees je dus allemaal in het nieuwste boek van leer-expert Anton Horeweg. Want faalangst kent meerdere vormen en het uit zich lang niet altijd op dezelfde manier. En dan natuurlijk vooral de grote hamvraag, wat kun je hier aan doen? Hoe help je je eigen kind (of je leerling) nou om over deze angst heen te groeien. Of is dat helemaal niet mogelijk?
Ik kreeg het boek van uitgeverij Lannoo om te lezen en er iets over te schrijven. Als Leren Leren Specialist, en ‘Ik Leer Anders’ coach greep de titel van dit boek gelijk mijn aandacht, want de kinderen die het leren soms lastig vinden, lijken veel meer last te hebben van faalangst. Dus laat me je meenemen in waar het boek over gaat, wat je eruit kan halen en of het voor jou dus nodig is om dit boek zelf thuis op de plank te hebben staan (of nog beter, in 1 ruk uit te lezen, zoals ik dat deed).
De soorten faalangst die bij kinderen kan ontstaan
Anton is een expert als het gaat om ‘bijzondere’ leerlingen. Leerlingen die aan de oppervlak waarschijnlijk prima lijken mee te komen, of die gewoonweg niet opvallen. In dit boek gaat hij specifiek in op de leerlingen met faalangst in de klas. Wist je dat er drie verschillende soorten faalangst zijn? Namelijk cognitieve faalangst (deze belemmert het leren het meest), sociale faalangst (wat als anderen negatief over mij denken) en motorische faalangst (het niet durven gebruiken van hun lichaam om opdrachten uit te voeren).
De eerste soort faalangst is natuurlijk het meest bekend bij iedereen, ‘wat als ik voor deze toets een slecht cijfer haal’. Waarschijnlijk heb je hier zelf ook wel eens een moment last van gehad (dan spreken we officieel niet van faalangst, maar meer van examen vrees). Het laatste soort faalangst, de motorische faalangst is iets wat ik in een aantal kinderen terug zag. Een bijna acht-jarige die nog steeds niet kon fietsen (niet wilde, niet durfde of niet goed kon), een zeven jarig meisje dat weigerde te zwemmen met zwemles, omdat ze dacht dat ze toch nooit door het gat heen zou komen en meer.
Daarnaast heb je eigenlijk maar twee vormen van faalangst, beweert Horeweg. Hij noemt deze positieve en negatieve faalangst.
Hoe ontstaat faalangst?
Het mooiste is natuurlijk als je kunt zien waardoor faalangst ontstaat. Daardoor kun je in de toekomst wellicht meer voorkomen, dan genezen. Wel blijkt dat uit alle oorzaken die Anton Horeweg noemt, het vaak lastig is om preventief te voorkomen. Veel speelt zich namelijk af in het hoofd van het kind, of in de omgeving (en dan niet direct op school). Gelukkig kun je als ouders natuurlijk wel een omgeving creëren waarin fouten maken mag, waar kinderen mogen proberen en dingen mogen mislukken.
Hoe herken je faalangst?
In het derde hoofdstuk van dit boek behandelt Anton de (vele) signalen die kinderen afgeven bij faalangst. Want zoals je hebt gezien is er niet alleen maar één soort faalangst. Dat maakt dus ook dat kinderen bij de diverse soorten, ook diverse signalen afgeven. En dan is het aan ons als ouders (of leerkrachten) om te herkennen dat het kind last heeft van faalangst.
Wat te doen bij faalangst?
Natuurlijk is de grote hamvraag, wat moet je dan doen met die faalangst? In hoofdstuk vier neemt Anton Horeweg je mee in hoe je kunt omgaan met faalangst in de klas. Nu kun je veel van deze dingen gelukkig ook thuis toepassen. Ook noemt hij een aantal interventies die je kunt uitvoeren in de klas (of thuis). Natuurlijk moet je daarnaast ook nog iets met de omgeving van het kind dat last heeft van faalangst. Het vijfde hoofdstuk neemt je mee in hoe je daarmee om kunt gaan.
Voor wie is dit boek geschikt?
Zelf vond het als ouder een handig boek om te lezen, maar je merkt zeker wel dat de nadruk ligt op kinderen met faalangst in de klas. Het boek is echt wel geschreven voor leerkrachten en neemt ook veel praktijk voorbeelden (en interventies) die je als docent in de klas kunt uitvoeren. Dat neemt niet weg dat het heel fijn is om te weten waar faalangst vandaan kan komen, hoe je het kunt herkennen en wat er aan te doen.
Mocht je (net als ik) een Leren Leren coach zijn, een Ik Denk Anders coach of iets in die richting zijn, dan is dit ook zeker een aanwinst voor je praktijk.
Met z’n 130 pagina’s is het boek niet te dik, en door de kopjes kun je ook makkelijk vinden wat je zoekt. Daarnaast is het ook goed om te weten dat dit boek niet uit een dikke duim is gezogen, maar dat er meer dan 140 eindnoten zijn toegevoegd. Mocht je dus ergens dieper in willen duiken dan kun je tussen al die onderzoeken en artikelen nog heel lang struinen.


